ការបកប្រែអត្ថន័យ ជំពូក​ ម៉ារយុាំ - ការបកប្រែជាភាសាហូឡង់ - មជ្ឈមណ្ឌលបកប្រែរ៉ូវ៉ាទ - លេខ​ទំព័រ 305 - សព្វវចនាធិប្បាយនៃគម្ពីគួរអាន

Marjam

អាយ៉ាត់: 1

كٓهيعٓصٓ

1. Kaf, Ha, Ya, Ain, Sad.^[1]

[1] Bekijk de voetnoten van vers 1 van Soera Al-Baqarah.

អាយ៉ាត់: 2

ذِكۡرُ رَحۡمَتِ رَبِّكَ عَبۡدَهُۥ زَكَرِيَّآ

2. (Dit is) een herinnering van genade van jouw Heer aan Zijn dienaar Zakariyyaa.

អាយ៉ាត់: 3

إِذۡ نَادَىٰ رَبَّهُۥ نِدَآءً خَفِيّٗا

3. Toen hij zijn Heer riep – een roep in stilte.

អាយ៉ាត់: 4

قَالَ رَبِّ إِنِّي وَهَنَ ٱلۡعَظۡمُ مِنِّي وَٱشۡتَعَلَ ٱلرَّأۡسُ شَيۡبٗا وَلَمۡ أَكُنۢ بِدُعَآئِكَ رَبِّ شَقِيّٗا

4. (Zakariyya) zei: “Mijn Heer! (door ouderdom) zijn mijn botten zwak (en broos) geworden en (bewijs hiervoor is) het grijs haar dat zich over mijn hoofd heeft uitgespreid. En nooit ben ik ongezegend geweest in mijn aanroepingen tot U, o mijn Heer!

អាយ៉ាត់: 5

وَإِنِّي خِفۡتُ ٱلۡمَوَٰلِيَ مِن وَرَآءِي وَكَانَتِ ٱمۡرَأَتِي عَاقِرٗا فَهَبۡ لِي مِن لَّدُنكَ وَلِيّٗا

5. En Waarlijk! Ik vrees voor het nageslacht na mij want mijn vrouw is onvruchtbaar. Dus geef mij van Uzelf een erfgenaam.

អាយ៉ាត់: 6

يَرِثُنِي وَيَرِثُ مِنۡ ءَالِ يَعۡقُوبَۖ وَٱجۡعَلۡهُ رَبِّ رَضِيّٗا

6. Wie zal mij beërven (in kennis en profeetschap) en (ook) het nageslacht van Yacoeb beërven. En maak hem, mijn Heer, iemand waar U tevreden mee bent.

អាយ៉ាត់: 7

يَٰزَكَرِيَّآ إِنَّا نُبَشِّرُكَ بِغُلَٰمٍ ٱسۡمُهُۥ يَحۡيَىٰ لَمۡ نَجۡعَل لَّهُۥ مِن قَبۡلُ سَمِيّٗا

7. “O Zakariyyaa Waarlijk, Wij geven jou het goede nieuws van een zoon, zijn naam zal Jahya zijn. Wij hebben deze naam aan geen voor (hem) gegeven.”

អាយ៉ាត់: 8

قَالَ رَبِّ أَنَّىٰ يَكُونُ لِي غُلَٰمٞ وَكَانَتِ ٱمۡرَأَتِي عَاقِرٗا وَقَدۡ بَلَغۡتُ مِنَ ٱلۡكِبَرِ عِتِيّٗا

8. Hij zei: “Mijn Heer! Hoe kan ik een zoon krijgen als mijn vrouw onvruchtbaar is en ik al een bijzonder hoge leeftijd heb behaald.”

អាយ៉ាត់: 9

قَالَ كَذَٰلِكَ قَالَ رَبُّكَ هُوَ عَلَيَّ هَيِّنٞ وَقَدۡ خَلَقۡتُكَ مِن قَبۡلُ وَلَمۡ تَكُ شَيۡـٔٗا

9. Hij zei: “Zo (zal het zijn). Jouw Heer zegt: “Het is gemakkelijk voor Mij. Zeker, Ik heb jou eerder geschapen, toen je niets was!”

អាយ៉ាត់: 10

قَالَ رَبِّ ٱجۡعَل لِّيٓ ءَايَةٗۖ قَالَ ءَايَتُكَ أَلَّا تُكَلِّمَ ٱلنَّاسَ ثَلَٰثَ لَيَالٖ سَوِيّٗا

10. Zakariyyaa zei: “Mijn Heer! Geef mij een teken.” Hij zei: “Jouw teken is dat je gedurende drie nachten niet tegen de mensheid zal spreken, hoewel jij geen lichamelijk gebrek hebt.”

អាយ៉ាត់: 11

فَخَرَجَ عَلَىٰ قَوۡمِهِۦ مِنَ ٱلۡمِحۡرَابِ فَأَوۡحَىٰٓ إِلَيۡهِمۡ أَن سَبِّحُواْ بُكۡرَةٗ وَعَشِيّٗا

11. Toen kwam hij van zijn gebedsruimte naar buiten, hij vertelde tot zijn volk door middel van tekens Allah lofprijzingen in de ochtend en de namiddag te verheerlijken.