ការបកប្រែអត្ថន័យ ជំពូក​ អាល់វ៉ាគីអះ - ការបកប្រែជាភាសាហូឡង់ - មជ្ឈមណ្ឌលបកប្រែរ៉ូវ៉ាទ - លេខ​ទំព័រ 535 - សព្វវចនាធិប្បាយនៃគម្ពីគួរអាន

អាយ៉ាត់: 17

يَطُوفُ عَلَيۡهِمۡ وِلۡدَٰنٞ مُّخَلَّدُونَ

17. Zij zullen door onsterfelijke knapen bediend worden.

អាយ៉ាត់: 18

بِأَكۡوَابٖ وَأَبَارِيقَ وَكَأۡسٖ مِّن مَّعِينٖ

18. Met bekers en kannen en een glas van de stromende wijn.

អាយ៉ាត់: 19

لَّا يُصَدَّعُونَ عَنۡهَا وَلَا يُنزِفُونَ

19. Waarvan zij noch hoofdpijn krijgen, noch bedwelmd raken.

អាយ៉ាត់: 20

وَفَٰكِهَةٖ مِّمَّا يَتَخَيَّرُونَ

20. En fruit, dat zij mogen uitkiezen.

អាយ៉ាត់: 21

وَلَحۡمِ طَيۡرٖ مِّمَّا يَشۡتَهُونَ

21. En vlees van vogels die zij wensen.

អាយ៉ាត់: 22

وَحُورٌ عِينٞ

22. En (er zullen) mooie, goede vrouwen zijn met wijde, liefelijke ogen.

អាយ៉ាត់: 23

كَأَمۡثَٰلِ ٱللُّؤۡلُوِٕ ٱلۡمَكۡنُونِ

23. Zoals bewaarde parels.

អាយ៉ាត់: 24

جَزَآءَۢ بِمَا كَانُواْ يَعۡمَلُونَ

24. Een beloning voor wat zij gedaan hebben.

អាយ៉ាត់: 25

لَا يَسۡمَعُونَ فِيهَا لَغۡوٗا وَلَا تَأۡثِيمًا

25. Zij zullen daar geen nutteloos gepraat horen noch zondige spraak (denk aan muziek en roddelen, vooral over de geleerden en degenen die uitnodigen naar de Islam).

អាយ៉ាត់: 26

إِلَّا قِيلٗا سَلَٰمٗا سَلَٰمٗا

26. Maar slechts het zeggen van: “Vrede! Vrede!”

អាយ៉ាត់: 27

وَأَصۡحَٰبُ ٱلۡيَمِينِ مَآ أَصۡحَٰبُ ٱلۡيَمِينِ

27. En degenen aan de rechterzijde, wie zullen degenen zijn aan de rechterzijde zijn?

អាយ៉ាត់: 28

فِي سِدۡرٖ مَّخۡضُودٖ

28. (Zij zullen zijn) tussen doornloze lotusbomen.

អាយ៉ាត់: 29

وَطَلۡحٖ مَّنضُودٖ

29. Tussen bananenbomen met fruit boven elkaar gestapeld.

អាយ៉ាត់: 30

وَظِلّٖ مَّمۡدُودٖ

30. In uitgestrekte schaduw.

អាយ៉ាត់: 31

وَمَآءٖ مَّسۡكُوبٖ

31. Bij voortdurend stromend water.

អាយ៉ាត់: 32

وَفَٰكِهَةٖ كَثِيرَةٖ

32. En een overvloed aan fruit.

អាយ៉ាត់: 33

لَّا مَقۡطُوعَةٖ وَلَا مَمۡنُوعَةٖ

33. Waarvan het seizoen niet beperkt is, en hun toevoer zal niet afgesneden worden.

អាយ៉ាត់: 34

وَفُرُشٖ مَّرۡفُوعَةٍ

34. En op banken hoog verheven.

អាយ៉ាត់: 35

إِنَّآ أَنشَأۡنَٰهُنَّ إِنشَآءٗ

35. Waarlijk, Wij hebben hen (de vrouwen van het paradijs) geschapen in een speciale schoonheid.

អាយ៉ាត់: 36

فَجَعَلۡنَٰهُنَّ أَبۡكَارًا

36. En hen tot maagden gemaakt.

អាយ៉ាត់: 37

عُرُبًا أَتۡرَابٗا

37. (Slechts hun echtgenoten) lief te hebben, aan leeftijd gelijk.

អាយ៉ាត់: 38

لِّأَصۡحَٰبِ ٱلۡيَمِينِ

38. Voor degenen aan de rechterzijde.

អាយ៉ាត់: 39

ثُلَّةٞ مِّنَ ٱلۡأَوَّلِينَ

39. Een groot aantal van degenen uit de eerste generatie.

អាយ៉ាត់: 40

وَثُلَّةٞ مِّنَ ٱلۡأٓخِرِينَ

40. En een klein aantal van degenen van de latere generaties.

អាយ៉ាត់: 41

وَأَصۡحَٰبُ ٱلشِّمَالِ مَآ أَصۡحَٰبُ ٱلشِّمَالِ

41. En degenen aan de linkerzijde– wie zullen degenen zijn van de linkerzijde?

អាយ៉ាត់: 42

فِي سَمُومٖ وَحَمِيمٖ

42. In harde, hete wind en kokend water,

អាយ៉ាត់: 43

وَظِلّٖ مِّن يَحۡمُومٖ

43. En schaduw van zwarte rook.

អាយ៉ាត់: 44

لَّا بَارِدٖ وَلَا كَرِيمٍ

44. (Die schaduw) noch koel, noch aangenaam.

អាយ៉ាត់: 45

إِنَّهُمۡ كَانُواْ قَبۡلَ ذَٰلِكَ مُتۡرَفِينَ

45. Waarlijk, hiervoor zwelgden zij in luxe.

អាយ៉ាត់: 46

وَكَانُواْ يُصِرُّونَ عَلَى ٱلۡحِنثِ ٱلۡعَظِيمِ

46. En volhardden in grote zonden.

អាយ៉ាត់: 47

وَكَانُواْ يَقُولُونَ أَئِذَا مِتۡنَا وَكُنَّا تُرَابٗا وَعِظَٰمًا أَءِنَّا لَمَبۡعُوثُونَ

47. En zij plachten te zeggen: “Als wij sterven en tot stof en beenderen geworden zijn, zullen wij dan inderdaad herrijzen?”

អាយ៉ាត់: 48

أَوَءَابَآؤُنَا ٱلۡأَوَّلُونَ

48. En ook onze voorvaders?

អាយ៉ាត់: 49

قُلۡ إِنَّ ٱلۡأَوَّلِينَ وَٱلۡأٓخِرِينَ

49. Zeg : “Jazeker de eersten en degenen van latere tijd.”

អាយ៉ាត់: 50

لَمَجۡمُوعُونَ إِلَىٰ مِيقَٰتِ يَوۡمٖ مَّعۡلُومٖ

50. Allen zullen zeker samen gebracht worden voor de vastgestelde ontmoeting van een bekende dag.