ការបកប្រែអត្ថន័យ ជំពូក​ អាត់តួរ - ការបកប្រែជាភាសាហូឡង់ - មជ្ឈមណ្ឌលបកប្រែរ៉ូវ៉ាទ - លេខ​ទំព័រ 524 - សព្វវចនាធិប្បាយនៃគម្ពីគួរអាន

អាយ៉ាត់: 15

أَفَسِحۡرٌ هَٰذَآ أَمۡ أَنتُمۡ لَا تُبۡصِرُونَ

15. Is het toverij of zien jullie het niet?

អាយ៉ាត់: 16

ٱصۡلَوۡهَا فَٱصۡبِرُوٓاْ أَوۡ لَا تَصۡبِرُواْ سَوَآءٌ عَلَيۡكُمۡۖ إِنَّمَا تُجۡزَوۡنَ مَا كُنتُمۡ تَعۡمَلُونَ

16. Treed het (de hel) binnen, of jullie nu geduldig of ongeduldig zijn, het maakt niet uit. Jullie worden slechts vergoed voor wat jullie gedaan hebben.”

អាយ៉ាត់: 17

إِنَّ ٱلۡمُتَّقِينَ فِي جَنَّٰتٖ وَنَعِيمٖ

17. Waarlijk, zij die de godvrezenden zijn zullen in de tuinen en vreugde verblijven.

អាយ៉ាត់: 18

فَٰكِهِينَ بِمَآ ءَاتَىٰهُمۡ رَبُّهُمۡ وَوَقَىٰهُمۡ رَبُّهُمۡ عَذَابَ ٱلۡجَحِيمِ

18. Zich vermakend met datgene wat hun Heer hen gegeven heeft en hun Heer hen van de bestraffing van het laaiende vuur gered heeft.

អាយ៉ាត់: 19

كُلُواْ وَٱشۡرَبُواْ هَنِيٓـَٔۢا بِمَا كُنتُمۡ تَعۡمَلُونَ

19. “Eet en drink in vreugde vanwege wat jullie gedaan hebben.”

អាយ៉ាត់: 20

مُتَّكِـِٔينَ عَلَىٰ سُرُرٖ مَّصۡفُوفَةٖۖ وَزَوَّجۡنَٰهُم بِحُورٍ عِينٖ

20. Zij zullen op bedden leunen in rijen geordend. En Wij zullen hen met de deugdzame vrouwen met wijde ogen laten trouwen (en de gelovige vrouwen zullen nog mooier zijn dan de vrouwen van het paradijs).

អាយ៉ាត់: 21

وَٱلَّذِينَ ءَامَنُواْ وَٱتَّبَعَتۡهُمۡ ذُرِّيَّتُهُم بِإِيمَٰنٍ أَلۡحَقۡنَا بِهِمۡ ذُرِّيَّتَهُمۡ وَمَآ أَلَتۡنَٰهُم مِّنۡ عَمَلِهِم مِّن شَيۡءٖۚ كُلُّ ٱمۡرِيِٕۭ بِمَا كَسَبَ رَهِينٞ

21. En degenen die geloven en wiens nageslacht hen in het geloof volgen, - Wij zullen hen met hun nageslacht verenigen, en Wij zullen de beloning voor hun daden met niets verminderen. Ieder persoon staat gerant voor wat hij verdiend heeft.

អាយ៉ាត់: 22

وَأَمۡدَدۡنَٰهُم بِفَٰكِهَةٖ وَلَحۡمٖ مِّمَّا يَشۡتَهُونَ

22. En Wij zullen hen van fruit en vlees voorzien, zoals zij dat wensen.

អាយ៉ាត់: 23

يَتَنَٰزَعُونَ فِيهَا كَأۡسٗا لَّا لَغۡوٞ فِيهَا وَلَا تَأۡثِيمٞ

23. Er zal van hand tot hand een beker rondgaan, vrij van nutteloos spraak en vrij van zonden.

អាយ៉ាត់: 24

۞ وَيَطُوفُ عَلَيۡهِمۡ غِلۡمَانٞ لَّهُمۡ كَأَنَّهُمۡ لُؤۡلُؤٞ مَّكۡنُونٞ

24. En er zullen bij hen bedienden rondgaan, om hen te bedienen alsof zij goed bewaarde paarlen zijn.

អាយ៉ាត់: 25

وَأَقۡبَلَ بَعۡضُهُمۡ عَلَىٰ بَعۡضٖ يَتَسَآءَلُونَ

25. En sommigen van hen keren zich tot anderen, hen vragend.

អាយ៉ាត់: 26

قَالُوٓاْ إِنَّا كُنَّا قَبۡلُ فِيٓ أَهۡلِنَا مُشۡفِقِينَ

26. Zeggend: ”Wij verkeerden in angst tijdens deze wereld te midden van onze familie voor de bestraffing van Allah.

អាយ៉ាត់: 27

فَمَنَّ ٱللَّهُ عَلَيۡنَا وَوَقَىٰنَا عَذَابَ ٱلسَّمُومِ

27. Maar Allah is genadig voor ons geweest en heeft ons van de bestraffing van het vuur gered.

អាយ៉ាត់: 28

إِنَّا كُنَّا مِن قَبۡلُ نَدۡعُوهُۖ إِنَّهُۥ هُوَ ٱلۡبَرُّ ٱلرَّحِيمُ

28. Waarlijk, wij riepen Hem vroeger aan. Waarlijk, Hij de meest Vriendelijkst, de meest Genadevolle."

អាយ៉ាត់: 29

فَذَكِّرۡ فَمَآ أَنتَ بِنِعۡمَتِ رَبِّكَ بِكَاهِنٖ وَلَا مَجۡنُونٍ

29. Herinner (jouw volk, o Mohammed) en preek. Bij Allah, jij bent noch een waarzegger noch een dwaas.

អាយ៉ាត់: 30

أَمۡ يَقُولُونَ شَاعِرٞ نَّتَرَبَّصُ بِهِۦ رَيۡبَ ٱلۡمَنُونِ

30. Of zeggen zij: “Een dichter! Wij wachten totdat een ramp hen treft!”

អាយ៉ាត់: 31

قُلۡ تَرَبَّصُواْ فَإِنِّي مَعَكُم مِّنَ ٱلۡمُتَرَبِّصِينَ

31. Zeg (o Mohammed): “Wacht! Ik ben met jullie, onder de wachtenden!”